Dit verhaal heeft zich 1300 jaar geleden afgespeeld. Het gaat over een rechter in de Tang-dynastie.
Li Yuanhong was een lokale rechter in Yongzhou. Hij was eerlijk en rechtvaardig en sprak recht zonder naar de persoon te kijken. Hoeveel geld, aanzien of macht die persoon ook had.
Op een dag kwam prinses Taiping naar Yongzhou. Ze had mensen horen spreken over het mooie landschap in Yongzhou. Dat wilde ze wel eens met eigen ogen zien. Terwijl ze de omgeving bekeek, viel haar oog op een watermolen, die deel uitmaakte van een tempel. Zonder blikken of blozen beval ze haar bedienden om de molen af te breken, naar de hoofdstad te vervoeren en daar weer in elkaar te zetten. Ze had al een mooi plaatsje in gedachten voor haar nieuwe eigendom. Aan de monniken van de tempel werd niets gevraagd.
De monniken waren hierover ontstemd, logisch, en klaagden de prinses aan bij Li Yuanhong. Die oordeelde dat de watermolen bij de tempel hoorde. Daar had hij altijd bij gehoord, en hoorde hij nu dus ook nog bij. De watermolen is van de monniken, niet van de prinses, luidde zijn vonnis.
Waren al mijn rechtszaken maar zo eenvoudig, dacht Li Yuanhong bij zichzelf.
Toen de baas van Li Yuanhong van het gebeuren en het vonnis hoorde, brak het zweet hem uit. Taiping was een prinses, en niet de makkelijkste bovendien. Daar kwam narigheid van, dat wist hij zeker. Daarom was hij ook de baas, hij wist dat soort dingen. Hij beval Li Yuanhong het vonnis onmiddellijk te herroepen.
Tegen een prinses kun je niet op. En konden de monniken niet een nieuwe watermolen bouwen?
Maar dan moest je net Li Yuanhong hebben. Als hij ergens een hekel aan had, dan was het wel klassenjustitie. Dit soort praktijken, intimidatie en voortrekkerij, beviel hem helemaal niet. Gelijke monniken, gelijke kappen! Dat gold ook voor de prinses. Zonder ook maar een woord te zeggen, schreef hij in de kantlijn van het vonnis: “De zuidelijke bergen kunnen verplaatst worden, dit vonnis blijft ongewijzigd”.
Eerlijk, rechtvaardig en strikt. Zo handhaafde Li Yuanhong de wet.